Alle tamme gevogelte, zoals kapoenen, eenden, kippen en duiven, moeten de dag voordat men ze wil gebruiken worden geslacht, zodat ze goed kunnen afkoelen, want als het gevogelte net is geslacht en meteen wordt gebruikt, blijft het taai. De kapoenen en kippen worden, nadat ze zijn geslacht, samen met de veren enkele uren in vers water gelegd en pas daarna geblancheerd; de duiven worden geplukt en niet geblancheerd, de eenden worden geplukt en pas daarna geblancheerd. Alle gevogelte moet, als het geplukt en geblancheerd is, worden schoongemaakt, goed gewassen en in vers water worden gelegd. Als dit niet gebeurt, behoudt het een onaangename smaak. Het gevogelte, evenals het lams- en kalfsvlees, moet, als het voor pasteien wordt gebruikt, worden versneden of in stukken gesneden, opnieuw worden gewassen, met koud water op het vuur worden gezet en daar blijven staan totdat het begint te koken. Daarna moet het worden afgeschuimd, van het vuur worden gehaald en afgiet, waarna het eerst in boter moet worden gestoomd, met bloem bestrooid, met wijn en vleesbouillon overgoten, gezouten en met een hele ui met kruidnagels, gemalen foelie, citroenschil en koekjes worden bestrooid. Als het vlees gaar is, wordt het uit de bouillon gehaald en in de pasteitjes gelegd; de bouillon waarin het vlees half gaar is gekookt, wordt gebruikt om de pasteitjes te bereiden.
__________________________________________________________________________________________________________